WhatsApp
Telefoon

Gedichten: het sonnet

door | 17 september 2013 | Overige, Taal | 1 reactie

Shakespeare

Vanaf vandaag gaat mijn taaldinsdag over dichtvormen. Vorige week schreef ik een stukje over het analyseren van een gedicht met behulp van stijlmiddelen. Ik gebruikte daar een gedicht van P.C. Hooft. Dit gedicht is een sonnet en deze dichtvorm ga ik vandaag bespreken. Het is een van de meest klassieke dichtvormen. Niet alleen Hooft gebruikte het sonnet, maar ook een grootheid als Shakespeare. Maar eigenlijk, het begon al veel eerder.

De vorm van het sonnet

Voordat ik over de geschiedenis van het sonnet begin, zal ik eerst de vorm ervan bespreken. De meest gekozen vorm is die van het gedicht van vorige week: twee keer vier regels en daarna twee keer drie regels.  Een sonnet bestaat altijd uit veertien regels.
Gedichten kennen ook een rijmschema. Dat schema wordt aangeduid met de letters van het alfabet. Dezelfde letters duiden de rijmwoorden op het eind van de regel aan. Bij het sonnet van de grijsaard is het rijmschema: abba abba ccd eed. Alleen het einde wijkt af van het meest gebruikte schema. Normaal zou een sonnet op deze manier rijmen: abba abba cdc ede. Even ter verduidelijking:

Sint zat te denken
Wat hij Martha eens zou schenken
Hij riep naar Piet
Maar die wist het ook nog niet
Martha is een lieve meid
Die willen we nog lang niet kwijt
Dus geven we haar een mooi cadeau
Een leuke vent met een cabrio

Dit noemen we Sinterklaasrijm. Het schema hier is aabbccdd.
Terug naar het sonnet. Na de eerste acht regels, die we samen een octaaf noemen, volgt het sextet – ha! nu gaat het druk worden op mijn blog – dat zijn de laatste zes regels. Het octaaf is weer onderverdeeld in twee kwatrijnen. Het sextet is onderverdeeld in twee terzines of terzetten. Tussen het octaaf en het sextet zit de volta of wending. Hier draait het gedicht om.
Even terug naar de grijsaard: in dit sonnet zien we ook een wending tussen het octaaf en het sextet. Eerst spreekt de ik-persoon de Tijdgod aan, daarna spreekt hij zijn liefste aan. Dat is een wending in het gedicht.
Soms zien we ook dat een sonnet bestaat uit drie kwatrijnen en een distichon. Het blijven veertien regels. De verdeling is nu alleen twaalf / twee. De wending valt tussen het laatste kwatrijn en de distichon.

Even een klein beetje geschiedenis

In de veertiende eeuw woonde er in Italië een man genaamd Francesco Petrarca (1304-1374). Het toeval wilde dat deze man waanzinnig gekmakend verliefd was op een dame die hij helaas nooit heeft gekregen. Zij is alleen bekend als Laura. Over haar schreef hij heel veel sonnetten. Petrarca is niet de uitvinder van het sonnet, maar hij is wel de meest beroemde vroege sonnettenschrijver. En hij is de grondlegger van het Petrarkisme dat in Nederland veel navolging vond bij bijvoorbeeld Hooft en Huygens.
Petrarca schreef zijn gedichten over de perfecte vrouw. Hij gebruikte veel stijlfiguren zoals de antithese en het oxymoron. Voorbeeldje doen?

Sonnet 292
Die ogen zo vol vuur door mij beschreven,
die armen, handen, voeten en gezicht,
waardoor mijn hart soms zózeer werd ontwricht
dat ik met niemand meer kon samenleven,
die haren met een gouden glans doorweven,
die glimlachjes zo warm op mij gericht,
zijn nu vergaan tot stof, dat ergens ligt
en elk gevoel voorgoed heeft prijsgegeven.
En ik, ik leef, maar doodvermoeid en ‘t leven zat
en zonder ‘t reddend licht dat op mij wachtte
steeds als de storm mijn schip geteisterd had.
Verdwijn, o liefdeslied, uit mijn gedachten!
Want weg is het talent dat ik bezat:
ik schrijf geen verzen meer, maar jammerklachten!

Zie jij wat de wending is?*

Het Shakespeariaanse sonnet

“Shall I compare thee to a summer’s day? Thou art more lovely and more temperate.” Bekend zinnetje hè? Dit is de beginzin van sonnet 18 van Shakespeare:

Shall I compare thee to a summer’s day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer’s lease hath all too short a date:
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimm’d;
And every fair from fair sometime declines,
By chance or nature’s changing course untrimm’d;
But thy eternal summer shall not fade
Nor lose possession of that fair thou owest;
Nor shall Death brag thou wander’st in his shade,
When in eternal lines to time thou growest:
So long as men can breathe or eyes can see,
So long lives this and this gives life to thee.

Shakespeare was niet zo streng met de regels voor zijn sonnetten. Hij hield zich wel vaak aan het rijmschema abab cdcd efef gg. De wending (volta/chute) is bij Shakespeare lastiger te vinden dan bij het sonnet van Petrarca. Er wordt zelfs gezegd dat het distichon de wending is of ook wel de pointe. Een pointe is een onverwachte wending.
Wat Shakespeare ook deed, net als Petrarca, is een jambische pentameter gebruiken: een regel heeft tien lettergrepen met een ritme dat lijkt op: taDAM taDAM taDAM taDAM taDAM. De  pentameter is echter geen harde eis bij beide dichters.
Gaat het geciteerde gedicht nu over een man of een vrouw? De consensus is dat het over een man gaat. Overigens is onder deze link ook een analyse en een vertaling van het gedicht te vinden.

Als laatste nog even kort de Nederlandse dichters

In de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw in Nederland, schreef een aantal dichters in ons koude kikkerlandje ook sonnetten. Dit waren voornamelijk Joost van den Vondel, G.A. Bredero en de eerder genoemde P.C. Hooft.
In de achttiende en negentiende eeuw werden er minder sonnetten geschreven, maar Jacques Perk schreef ze en inspireerde op zijn beurt de Tachtigers, waaronder met name Willem Kloos, die van Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten.
Slauerhoff, Martinus Nijhof, J.C. Bloem en Gerrit Achterberg namen het schrijven van sonnetten in het begin van de twintigste eeuw over van hun voorgangers. Tot de illustere Vijftigers het sonnet verguisden, op Hans Adreus na, die de idealen van deze groep in zijn sonnetten wist te verwerken. In de jaren zeventig namen onder meer Jean-Pierre Rawie en Gerrit Komrij het sonnet weer op. Kees Stip en Driek van Wissen waagden zich ook aan het schrijven van sonnetten aan het einde van de twintigste eeuw. Ik heb overigens geen flauw idee wie er in deze eeuw sonnetten schrijft. Van Wissen overleed in 2010: hij schreef het snelsonnet. Maar verder zijn mij geen Nederlandstalige dichters bekend. Als jullie ze weten hoor ik het graag.

*Eerst gaat het over Laura die gestorven is, daarna over Petrarca zelf die nog leeft. In een eerder sonnet smeekt hij af dat hij eerder mag sterven dan zij zodat hij niet meer zonder haar ogen hoeft te leven. Het is helaas niet gelukt.

Meer weten of vragen?

Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!

1 Reactie

  1. Anna

    Zo, interessant hoor!

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Pin It on Pinterest