#50books: op bezoek bij een schrijver
De vraag die ik gisteren stelde in het #50books project kwam van Hendrik-Jan de Wit. “Heeft het bezoek aan het huis van een schrijver je leesgedrag beïnvloed?”
Ik ben zelf nog nooit in het huis van een schrijver geweest. Ik ben wel bij verschillende huizen geweest: ik was bijvoorbeeld in Grasmere waar het Dove Cottage van Wordsworth staat, in de zomer van 2012, in 2009 was ik in de buurt van het Guido Gezellehuis en in een ander leven (lees: voortgezet onderwijstijd), bedenk ik me nu, was ik in het Achterhuis van Anne Frank.
Maar ik heb nog nooit het dagboek van Anne Frank gelezen, ken geen enkel gedicht van William Wordsworth en las alleen het Krink’lende wink’lende waterding* (over een watertorretje) van Gezelle. Op bezoek bij schrijvers heeft mij nog nooit aangezet tot het lezen of herlezen van hun boeken. Ik vind het wel leuk om te zien waar ze schreven, leefden, geboren werden en stierven. De achtergrond interesseert me meer dan de boeken zelf. Als het me al interesseert.
Ik geloof ook niet dat ik voor dit fangedrag in de wieg ben gelegd. Ik denk altijd: “Je hebt een hoop poeha, maar ‘s nachts laat jij ook scheten in je bed.” Ik houd er gewoon niet zo van, van schrijvers die zich op de voorgrond stellen. En daarom zal ik nooit uit eigen vrije beweging naar het geboortehuis of woonhuis van een schrijver gaan. Ergens vind ik het toch een beetje voyeurisme, dat op bezoek gaan bij schrijvers.
*Het schrijverke
O Krinklende winklende waterding
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.
o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, –
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: –
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?
Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?
En t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:
“Wij schrijven,” zoo sprak het, “al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!”
Guido Gezelle
Meer weten of vragen?
Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!
0 reacties