Kerst bij tante Gerda – Cindy Stegink
Al jaren nodigt tante Gerda, de tante van mijn vader, mij uit voor een kerstdiner. Al even zoveel jaren bedank ik vriendelijk voor het aanbod. Tot dit jaar. Ik geloof dat we allebei verrast waren dat ik de uitnodiging enthousiast aan nam. Nu ik voor haar deur sta ben ik toch een stuk minder enthousiast. Door een openstaand bovenraampje klinkt het geroezemoes van heel veel mensen. Tante Gerda heeft overduidelijk een ander idee over wat een klein aantal genodigden is dan ik.
Hoewel ik veel zin heb rechtsomkeert te maken, wint mijn fatsoen van mijn aversie. Tante Gerda was zo blij dat ik eindelijk eens ja had gezegd. Ik kan het niet maken nu nog mijn snor te drukken. Eerst maar eens naar binnen. Als ik me erg ongemakkelijk voel kan ik altijd nog een hevige aanval van vreselijke hoofdpijn voorwenden en er vandoor gaan.
Met frisse tegenzin bel ik aan. De deur wordt open gedaan door een plechtig uitziende man. Ik realiseer me dat deze man een butler is. Ik hoop toch van harte dat dit geen op en top chique aangelegenheid is. Dan ben ik namelijk en vreselijk underdressed en hopeloos onbeholpen. Ik weet nagenoeg niets van etiquette. Alleen dat er dan altijd teveel glazen staan en er zo mogelijk nog meer bestek op tafel ligt.
De butler begeleidt me naar een eetkamer met een van de grootste tafels die ik ooit heb gezien. Tot mijn opluchting zie ik dat het gezelschap vooral bestaat uit familie. Het is voornamelijk fmailie familie die ik enkel ken van bruiloften en begrafenissen maar van de meesten weet ik wel hun naam en als ik even nadenk ook wel hun connectie met mij en tante Gerda.
De butler loopt naar een lege stoel naast een forse man in een bordeaux-kleurig fluwelen kamerjas. Ik ga zitten en kijk voorzichtig naar de man naast me.
Zo knap. Een kamer vol vage bekenden en ik kom te zitten naast de enige persoon van wie ik geen idee heb wie het is. Ik heb deze man nog nooit eerder gezien.
Plots knipoogt de man naar me en steekt een hand uit: “Zo, klaar met gluren? Dan kunnen we kennismaken. Ik ben Mathijs en ik ben aan komen lopen.” Een bulderende lach borrelt in me op. Het ijs is gebroken. Ik mag deze man op slag.
Het diner is inderdaad zo chique als ik vreesde, maar Mathijs loodst me vlot door alle onzekerheden heen. Het is een levendige, zeer aanwezige man. Ik geniet van zijn verhalen vol bravoure en ondeugd. Al snel laat ik me verleiden ook wat te vertellen. Zo vertel ik met smaak hoe mijn nichtje en ik dronken werden bij de doop van haar jongste broertje. Het verhaal voelt nog grappiger omdat datzelfde nichtje in een zeer degelijk bloesje met een nog degelijker man aan tafel zit. De verhalen gaan over in smoezen over de aanwezige familieleden. Hij kent de groep opmerkelijk goed voor iemand die ik nog nooit eerder heb gezien.
Ik kijk nog eens goed naar Mathijs. Hij lijkt eigenlijk heel weinig op onze familie. We hebben bijna allemaal een flinke haakneus. Bij hem prijkt er een glimmende wipneus boven de mond. Hoewel het nu grijs is, is het overduidelijk dat Mathijs vroeger rood haar heeft gehad. In onze familie zijn we allemaal donkerblond. En waar wij bijna allemaal klein en tenger zijn vertoont zijn postuur zeer veel gelijkenis met dat van Hagrid de halfreus uit de Harry Potterboeken.
Hoe kan het toch dat ik Mathijs nooit eerder heb gezien? Hij is ongeveer even oud als tante Gerda. Hij is niet haar man want die is dertig jaar geleden al overleden. Hij is ook niet haar vriend want die plek is al opgevuld oom Karel. Tante Gerda heeft wel een broer gehad, de vader van mijn vader maar buiten dat de man al lang geleden is overleden ben ik er zeker van dat hij Hubert heette. En afgaande op de weinige foto’s die ik van hem heb gezien leek hij als twee druppels water op tante Gerda.
Ik schrik op uit mijn gepeins door Mathijs die me vraagt waar ik aan denk. Naar waarheid antwoord ik: ”Aan Hubert.”. “O”, is zijn net iets te onverschillige antwoord. Ik kijk nog eens goed naar Mathijs. Er is iets in zijn houding verandert. Hij lijkt wat op zijn hoede. Misschien zelfs een beetje betrapt.
Ergens in mijn hersenpan begint er iets te kriebelen. Er was een vage herinnering aan dingen die haar vader wel eens zei. Iets wat mama grote-mensen-praat noemde. Of dronkemansgelal. Of hersenspinsels van een demente oude man.
Langzaam krijgt een andere herinnering gestalte. Papa en ik bij tante Gerda op de bank. Ik ben erg jong. Tante Gerda is tegen papa aan het praten. “Hij wil jullie graag af en toe zien. Al is het maar een of twee keer per jaar.” Papa schudt zijn hoofd. “Nee. Geen denken aan. Eerst hij weg, dan praten we wel eens verder.” Tante Gerda huilt.
Ik staar verveeld naar buiten. In de tuin staan twee mannen. De ene man, klein en tenger is duidelijk overstuur. Hij wordt getroost door een grote, roodharige man. Liefdevol drukt de man een kus op het hoofd van de ander. Hij ziet mij kijken en geeft me door zijn tranen heen een knipoog.
Aan die veel te grote eettafel bij tante Gerda realiseer ik me weer eens dat liefde vele gedaanten kent. Wat is het toch jammer dat mensen zich daar door laten afschrikken. Ik kijk Mathijs aan en terwijl de tranen in mijn ogen wellen geef ik hem een knipoog.
Cindy Stegink
Meer weten of vragen?
Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!
0 reacties