Naar Hades
Morgen zal ik sterven. Dat is mijn lot, mijn straf voor wat ik gedaan heb. Ik heb iets gedaan en dat zal ik aan het papier toevertrouwen in de hoop dat het mij rust zal geven.
Ik trouwde met mijn man toen ik nog een jong meisje was, amper ontwikkeld tot vrouw. Mijn vader vond hem een goede partij: ik werd uitgehuwelijkt. Het was de tijd dat jongedochters niets te zeggen hadden in de keuze van hun partner. Ik, gehoorzaam, volgde mijn vaders wensen en trouwde met Eduard. Eduard behandelde mij goed, ondanks mijn angsten was hij een goede man voor mij. Hij kende mij in al zijn beslissingen en ik stemde in, in de veronderstelling dat het goed was.
En het was ook goed. Eduards rijkdom groeide en het ontbrak mij aan niets. Ik had zijden jurken, bediendes, linten voor bij de jurken en een hond. De hond heette Hades. Dagelijks ging het meisje met hem lopen. Op zondag liep ik zelf met Hades. Soms ging Eduard met mij mee. Eduard stimuleerde mijn zondagse wandelingen met Hades.
Hades werd ouder. De rondjes met hem werden korter. Langzamer, omdat Hades blind was geworden en tenslotte overleed het hondje. Ik was ontroostbaar. Eduard zei dat hij een nieuwe hond zou willen kopen voor mij, maar ik bezwoer hem dat ik geen andere hond wilde en huilde hartverscheurend als mijn man begon over een nieuwe hond.
Eduard vond mijn liefde voor de hond overdreven. Dat liet hij mij duidelijk merken. Kinderen waren ons niet gegund en Hades was mijn kindje geworden gedurende de jaren. Ik moest mijn liefde ergens onderbrengen, want Eduard besteedde steeds minder aandacht aan mij. Iedere keer als het die tijd van de maand was, was ik teleurgesteld en Eduard… Eduard reageerde niet meer. Zijn hoop op een opvolger werd kleiner met iedere bloeding.
Eduard werd steeds onverschilliger en ik – het moet gezegd worden – steeds krengeriger. Iedere keer als hij over een nieuwe hond begon, blafte ik hem af. Ik wilde geen nieuwe hond, Hades was de enige hond voor mij. Eduard bezocht mijn kamer steeds minder, ik werd steeds eenzamer. ’s Nachts droomde ik van Hades. Overdag liep ik als een zombie door het huis.
Op een nacht kon ik niet slapen. Ik lag wat voor me uit te staren toen ik een hond hoorde blaffen. Ik keek naar de deur die open stond en zag Hades voorbij trippelen. De hond keek even naar binnen en blafte twee keer en trippelde weer verder. Ik sprong op uit mijn bed en rende naar de deur, keek in de richting waar Hades naar toe was gelopen, maar zag hem niet meer. Nog eens hoorde ik blaffen, nu kwam het van boven. Ik rende de trappen op naar de zolder en zocht de hond. Daar zag ik Hades’ staartje de hoek om gaan en ik rende erop af. Ik kwam in een donker stuk van de zolder terecht. Hades was nergens te bekennen. In de hoek van de zolder ontdekte ik, nadat ik een lamp had gehaald uit mijn slaapkamer, een bijl. Mijn adem stokte. Er zat een grote vlek op het blad. Bij nadere inspectie bleek dat er bloed op de bijl zat. Waar kwam dat bloed vandaan?
Ik kreeg mijn ademhaling onder controle en liep naar beneden. Ik had Hades niet meer gezien toen het diertje was overleden. Waarom liet het hondje mij nu deze bijl zien? Hier moest ik over nadenken, ik wilde Eduard confronteren met mijn vondst, maar wel zo dat ik zelf geen gevaar liep. Ik ging er al van uit dat Eduard Hades had omgebracht – ik had beter moeten weten.
Eduard wist nergens van, had geen idee van de bijl die op zolder lag. Ik spotte met zijn verbazing en Eduard werd boos. Hij had me nog nooit een kwaad woord toegevoegd, maar nu was hij zo boos dat hij me uitschold. Eindelijk reageerde hij op mij. Uitgescholden worden vond ik minder erg dan zijn koele onverschilligheid van de laatste jaren. Eduard verliet de tafel en trok zich terug in zijn eigen kamer. Ik speelde nog wat met mijn nagerecht en riep vervolgens het meisje om de tafel af te ruimen.
’s Nachts kon ik weer niet slapen. Hades bleef door mijn hoofd spoken. Opnieuw hoorde ik blaffen. Ik stapte uit bed, trok mijn ochtendjas aan en volgde het geluid. Dit keer had ik gelijk mijn lamp meegenomen. Toen ik Hades had gevonden, was de scene anders dan de vorige keer. De bijl was weg, maar Hades lag met stijve pootjes en een ingeslagen schedel roerloos op de grond. Zijn hersenen waren over de grond uitgestroomd en het bloed zat in spetterpatronen op de muren. Hades was echt vermoord! Ik had het gisteren bij het rechte eind gehad.
De rest van de nacht sliep ik niet meer. ’s Ochtends stond ik op, ik kleedde me zelf aan – het meisje dat me normaal gesproken hielp, had ik weggestuurd – en ik ontbeet op mijn kamer. Ik liet me excuseren bij Eduard: ik voelde me niet goed. Het was geen echte leugen, want ik voelde me echt niet goed: ik was moe van de tweede slapeloze nacht en misselijk van het beeld dat Hades me had laten zien. Ik bleef de hele dag op mijn kamer. Af en toe dommelde ik een beetje weg om dan weer wakker te schrikken van een bij die bij de bloemen zoemde of van een tafel die werd verschoven bij het schoonmaken van de kamer beneden.
Ergens diep in mijzelf wist ik dat Hades vannacht weer zou komen. Ik besloot wakker te blijven. Om één uur ’s nachts hoorde ik weer het geblaf van Hades. Ik was dit keer voorbereid. Hoewel niet goed genoeg, want Hades leidde mij dit keer naar de tuin. Ik had geen schoenen aan, maar ik was bang dat Hades zou verdwijnen dus op mijn blote voeten liep ik de tuin in. Onder de grote kastanje achter in de tuin bleef het hondje staan en begon met zijn pootjes te wroeten in de aarde. Ik zonk op mijn knieën, geen acht slaand op het feit dat mijn nachtpon vuil werd, en begon met mijn blote handen de aarde weg te schuiven. Na een uurtje aarde verschuiven, stuitte ik op een kistje. Ik opende het kistje en daar lag Hades: aangetast door de tijd en de vochtige aarde. De maden kropen uit de verschillende etterende plekken van zijn lichaampje. De vacht was uitgevallen en de oogjes opgevreten door het ongedierte. Daar lag mijn hondje dan. Wat had Eduard gedaan?
De volgende ochtend vond het dienstmeisje mij in de tuin, Hades in mijn armen, volledig verkleumd. Het meisje pakte Hades uit mijn armen en legde het hondje terug in de kist. Ze nam me mee naar binnen, trok mijn nachtpon uit en deed mij in bad. De aarde spoelde weg van mijn handen en lichaam. Het warme water liet me bij mijn positieven komen. Mijn verkleumde lichaam warmde op, maar mijn ziel bleef koud.
Eén week later begon het personeel zich zorgen te maken: Eduard was sinds die nacht dat ik in de tuin werd gevonden niet meer gezien. De meester was nog nooit zo lang van huis geweest. Het personeel durfde mij niets te vragen, mijn lege ogen stonden hol in mijn bleke wangen. De politie kwam en ondervroeg mij over de gewoontes van Eduard. Ik antwoordde zo goed als ik kon. Ik vertelde over Hades mijn dode hond die mij had laten zien waar hij begraven was, maar ik denk dat de politie mij niet geloofde.
Later kwam de politie terug met een huiszoekingsbevel. Ze doorzochten het hele huis, maar vonden niets en gingen onverrichterzake naar het bureau. Ik wist dat ze niets zouden vinden. Eduard had mij verlaten, daar was ik van overtuigd.
Langzaam sijpelden de beelden van de nacht dat ik Hades vond terug in mijn herinnering. Ik had het kistje geopend en zag Hades liggen. Het werd zwart voor mijn ogen. Naast het kistje zag ik de bijl liggen, een beetje verroest maar de bloedvlek zat er nog op. Ik pakte de bijl en liep naar binnen. Eduard was op de stoel van zijn werkkamer in slaap gevallen. Ik liep naar binnen en hief de bijl hoog boven mijn hoofd. Mijn handen trilden: hij leek zo zacht en lief in zijn slaap. Ik keek naar beneden en zag mijn blote voeten, zwart van de aarde en ik herinnerde me Hades. Woedend liet ik de bijl neerkomen op het hoofd van mijn man. En nog eens en nog eens. De bloedspetters, stukjes schedel en hersenen vlogen in het rond. Eduard was dood, zonder een kik te geven. Mijn handen en gezicht zaten onder het bloed en hersenvocht. Maar ik wist dat mijn taak nog niet af was. Met alle kracht die de woede mij gaf, sleepte ik Eduard naar de tuin. Naast het kistje van Hades legde ik het lichaam van mijn man neer. Ik diepte het graf verder uit zodat het lichaam er goed in kon, daarna gooide ik de aarde terug en stampte de grond aan. Ik pakte Hades op en bleef met het dode hondje in mijn armen zitten tot het dienstmeisje mij vond.
Nog altijd dacht ik dat Eduard Hades’ kopje had ingeslagen. Maar ook de herinnering aan de dood van het hondje kwam terug met het politiebezoek. Ik liep met hen mee door het huis tijdens de huiszoeking. De herinnering kwam toen de politie de zolder bekeek en door de kamer liep waar ik Hades voor het eerst dood had zien liggen in die tweede slapeloze nacht.
Eduard had Hades aangehaald en het hondje, dat ik zag als mijn eigen kind, was naar mijn man gelopen, had aan zijn hand gesnuffeld en zich laten aaien door hem. Een steek van jaloezie trok door me heen. Hades had me verraden. Hij had zich door die man laten aaien, die man die mij geen echt kind kon geven. Ik was woest, maar ik kalmeerde. Hades zou voelen dat hij mij verraden had. Ik kalmeerde genoeg om de rest van de dag mijn rust te bewaren. ’s Nachts op mijn kamer kwam de woede weer in volle hevigheid terug. Ik liep naar de schuur en haalde de bijl die de tuinman gebruikte voor het hakken van hout voor het haardvuur. Ik riep Hades en zei hem mij te volgen. Hades liep vol vertrouwen met mij mee naar de zolder. Daar bond ik het verraderlijke beestje vast en hief de bijl. Hades keek mij aan met zijn donkere oogjes vol liefde en angst, maar ik sloeg toe. Bij de eerste slag spleet het schedeltje als boter voor een warm mes. Hersens en bloed liepen over de grond. Het was niet zo veel, want het hondje was maar klein geweest. Ik pakte Hades op en legde hem in een kistje dat daar stond, waar eens een goedkope wijn in had gezeten. Ik herinnerde me dat de wijn niet lekker was geweest. Mooie plek om Hades de verrader in te begraven, dacht ik.
De herinneringen aan de gebeurtenissen van de afgelopen dagen komen nu in volle hevigheid naar me toe. Het dienstmeisje dat mij uit de tuin had gehaald en gebaad, heeft met de politie gesproken. Ik hoorde van de rechercheur dat zij vertelde hoe ik onder het bloed zat toen het dienstmeisje mij vond. Het meisje was naar de politie gegaan toen ik overdag sliep. ’s Nachts sliep ik niet meer. Ik was te laat om haar tegen te houden, het kreng.
Het meisje had de plek aangewezen waar ze mij gevonden had met Hades in mijn armen. De politie is daar gaan graven en vond het lijk van Eduard. Ik werd uit mijn huis gehaald en meegenomen. De rechtszaak was kort en de rechter stellig: ik werd schuldig bevonden. En nu zit ik hier, in mijn cel. Mijn lot is bezegeld. Morgen ben ik dood.
Dit verhaal stuurde ik in voor de wedstrijd van Letterrijn. Helaas heeft het de longlist niet gehaald. Het voordeel is dat ik het nu op mijn blog kan publiceren en dat jullie het eerder kunnen lezen.
Meer weten of vragen?
Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!
0 reacties