Grammatica: de bijstelling en het voorzetselvoorwerp
Vorige week sprak ik over allerlei bepalingen die in zinnen kunnen voorkomen. Het waren er best veel. Vandaag behandel ik de laatste zaken van de enkelvoudige zin: de bijstelling en het voorzetselvoorwerp.
Ik begin met de bijstelling
Die is namelijk wat simpeler dan het voorzetselvoorwerp. De bijstelling is een stukje zin dat extra uitleg geeft bij iets dat genoemd wordt. Vaak staat de bijstelling bij een naamwoord. Dat kan zijn een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord (waarover volgende week meer). Een voorbeeld ter verduidelijking:
De regering, een groep oude wijze mannen, doet maar wat.
Het stukje een groep oude wijze mannen is hier de bijstelling. Het geeft namelijk een nadere, zij het ietwat cynische, uitleg over het woord regering. Je kunt het ook herkennen aan het feit dat het tussen komma’s staat. Je zou de bijstelling makkelijk kunnen verwarren met een uitbreidende bijzin. Dat moet je niet doen, want de bijstelling heeft geen werkwoordelijk gezegde, het is dus geen volledige zin. Een uitbreidende bijzin is dat wel. Een voorbeeld daarvan is De regering, een groep oude wijze mannen die het land vertegenwoordigt, doet maar wat. Hier zien we dat vertegenwoordigt het werkwoordelijk gezegde is. Daarmee kan het tussenzinnetje geen bijstelling meer zijn, maar alleen nog uitbreidende bijzin.
Het voorzetselvoorwerp is een lastiger verschijnsel
Bij het voorzetselvoorwerp hebben we te maken met een voorzetsel dat vastgeplakt zit aan een werkwoord. Het werkwoord komt altijd voor met dit voorzetsel. Enkele voorbeelden:
- denken aan: Hij denkt aan zijn vakantieliefde.
- wachten op: Zij wachten op de boot naar Terschelling.
- rekenen op: Wij rekenen op een nieuwe auto.
- trouwen met: Ik trouw met de man van mijn dromen.
- boos zijn over: Je bent toch niet nog steeds boos over dat grapje?
- zich onthouden van: De politicus onthield zich van stemming
De werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich. Zonder dit voorzetsel hebben ze een andere betekenis. Let op: wachten op is niet hetzelfde als opwachten. Het voorzetsel zit hier in het werkwoord. Bij wachten op is het een combinatie van werkwoord en voorzetsel.
Als je het voorzetselvoorwerp wil ontleden, dan zoek je eerst het gezegde. Dit kan zowel naamwoordelijk als werkwoordelijk zijn. Als voorbeeld:
Hij denkt aan zijn vakantieliefde.
ww.gez = denkt
o = hij
vzv = aan zijn vakantieliefde
Je zou hier bijna de fout in gaan en denken dat het ww.gez. denkt aan en dat het lv dan zijn vakantieliefde moet zijn. Maar dat is niet zo. De redekundige ontleding is opgebouwd als een omgekeerde pyramide (ja ik weiger het een piramide te noemen).
pv?
gez?
wie + gez? = onderwerp
wie + o + gez? = lijdend voorwerp
aan wie + o + lv + gez? = meewerkend voorwerp
Zonder lijdend voorwerp in de zin is er geen meewerkend voorwerp. In onze voorbeeldzin heb je te maken met de vraag aan wie denkt hij? Het antwoord is: zijn vakantieliefde. Maar dat kan niet, want er is geen lijdend voorwerp. Daarom noemen we het stukje aan zijn vakantieliefde een voorzetselvoorwerp. Ik zei al dat dit lastig was. Nog een zinnetje:
Ik trouw met de liefde van mijn leven.
pv/gez = trouw
wie trouwt? = o = ik
vzv = met de liefde van mijn leven
Trouwen met is opnieuw een vaste combinatie van werkwoord en voorzetsel. Je kunt hier dus niet vragen wie trouw ik? met de liefde van mijn leven. Dat is geen goed antwoord op de vraag. Ik moet het woordje met meenemen omdat dit bij het zinsdeel hoort. Ook daarom verdelen we de zin in zinsdelen.
Dan nu over naar enkelvoudige en meervoudige zinnen
Een enkelvoudige zin is een zin met maar één gezegde in de zin. Dat zijn de zinnen zoals ik die nu heb gegeven in de afgelopen weken. Meervoudige zinnen zijn zinnen die bestaan uit een hoofdzin en een bijzin. Bijvoorbeeld:
Cindy blijft thuis, omdat zij niet goed tegen de hitte kan.
In de hoofdzin staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats – blijft – , in de bijzin staat de persoonsvorm achteraan – kan -. Het onderwerp staat ook verder van de persoonsvorm vandaan in de bijzin: zij […] kan. In de hoofdzin staat het onderwerp naast de persoonsvorm: Cindy blijft.
Bijzinnen hebben altijd een functie in de hoofdzin. Je kunt een bijzin dus moeten benoemen als een functie van de hoofdzin:
- Dat hij zich zo opstelt, is niet netjes. = onderwerpszin
- Zij wordt later wat haar moeder is. = naamwoordelijk gezegdezin
- Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft. = lijdendvoorwerpzin
- Wie doorrijdt, geeft hij een waarschuwing = meewerkend voorwerpzin
- Omdat het niet vroor, ging de Elfstedentocht niet door = bijwoordelijke bijzin
- Het meisje dat daar zit, is mijn nichtje. = bijvoeglijke bijzin
De bijzin wordt gezien als één zinsdeel in de hoofdzin. Als je de bijzin als functie van de hoofdzin hebt ontleed en benoemd, dan kun je daarna de bijzin gaan ontleden op dezelfde manier als de hoofdzin. Een voorbeeld van hoe dat moet:
|Dat hij zich zo opstelt,| is | niet | netjes.
pv = is
nw gez = is netjes
onderwerpszin = dat hij zich zo opsteltbijwoordelijke bepaling = niet
Dat | hij | zich | zo | opstelt
pv = opstelt
ww gez = zich opstelt
o = hij
bijwoordelijke bepaling = zo
Het woordje dat benoemen we niet, we hebben daar namelijk geen redekundige benoeming voor. Taalkundig noemen we het een voegwoord. Omdat de ontleding van meervoudige zinnen weinig extra toevoegt aan de redekundige ontleding, anders dan dat het meer werk is, ga ik hier niet verder op in.
Tot zover dan de redekundige ontleding. Volgende week zal ik verder gaan met de taalkundige ontleding.
Meer weten of vragen?
Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!
Beste Martha,
Hoe zit het met de volgende zin:
Willem-Alexander en zijn vrouw Máxima gaan daar elk jaar naartoe.
Willem-Alexander en zijn vrouw, Máxima, gaan daar elk jaar naartoe.
Wel of geen komma´s?
Mijn twijfel ligt in het feit of hier sprake is van een bijstelling…
Dit is best een lastige, Fiona.
Beide zinnen zijn goed, maar in de tweede zin kwalificeer je de vrouw van Willem-Alexander: je geeft voor de duidelijkheid haar naam nog even aan de luisteraar. Alsof je ervanuit gaat dat de luisteraar niet weet dat ze Máxima heet. Dat doe je in de eerste zin ook, maar iets minder expliciet en dan geen komma’s.
In de eerste zin spreek je ook niet over een bijstelling, maar over een bijwoordelijke bepaling bij ‘zijn vrouw’.
Ik hoop dat ik het een beetje duidelijk heb uitgelegd.
Slaat ‘bij wie’ in de volgende zin op ‘u’ of op ‘een borg’.
‘Indien een borg voor u, bij wie een zaak in bewaring is gegeven, u veroordeeld is tot betaling van de waarde van de litigieuze zaak, wordt de zaak van u.