In de envelop zat een hart…
Ik schrok. Wie stuurde mij een envelop met een hart? En dan ook nog een levend, kloppend hart? Ergens liep nu iemand rond zonder hart. “Nee,” corrigeerde ik mijzelf, “ergens ligt nu iemand zonder hart en als ik die persoon niet heel snel vind, dan…” Ik hoefde de zin niet af te maken om de bittere smaak in mijn mond weg te slikken. Maar waar moest ik beginnen?
Er drupte iets warms langs mijn vingers. Ik keek naar mijn hand. Daar lag het hart in mijn handen, bloedend, druppend op de vloer met een langzaam drup, drup, drup. Met moeite bekeek ik het hart. Het leek alsof het uit de borst gerukt was: de aderen die uitstaken waren ingescheurd en gerafeld. De envelop viel uit mijn andere hand en dwarrelde niet naar de grond, maar viel in een loodrechte lijn. Er zat nog iets in. Ik zakte door mijn knieën.
“Auw!”
Ik had even geen rekening meer gehouden met mijn kapotte rechterknie. Dat vond ik wel een goed teken aan de ene kant, aan de andere kant moest nog steeds opletten dat ik geen gekke dingen deed. Ik wreef eerst even over mijn knie en vervolgens pakte ik de envelop. Doordat ik zo onder de indruk was van het kloppende hart, had ik het stukje karton dat in de envelop zat niet gezien. Het zag zwart in plaats van – was het grijs geweest? Het bloed had het helemaal zwart gemaakt. Ik draaide het karton om. Het was inderdaad grijs geweest, maar dat hielp mij niet verder met uitzoeken waar het hart vandaan kwam.
Ik keerde het stukje karton om en om in mijn hand, terwijl ik nadacht. Het druppen van het bloedende hart klopte in hetzelfde ritme met mijn hart, dat veilig in mijn lijf zat opgesloten. Plotseling viel me een oud liedje in:
Achter de derde deur van de derde deur
Vind je mij ver weg van de wereld
Levend van de hartenscheur
Verborgen in een krachtenveld
Die laatste twee zinnen snapte ik nooit. Maar nu werd alles duidelijk. Ik moest op zoek naar de derde deur achter de derde deur, want daar lag de eigenaar van dit hart. Terwijl ik aan de eigenaar dacht, wie dat ook mocht zijn, begon het hart harder te kloppen. Dat gaf me de moed om mijn gympen aan te trekken, mijn jas te pakken en de deur uit te gaan naar het bezemhok. Ik pakte een lichtblauwe plastic zak met een groot logo van de haak waar ik het hart voorzichtig in verpakte en maakte me klaar om op te stijgen.
Steeds hoger ging ik op mijn nieuwe bezem
Ik genoot van de vlucht: de wind die mijn lange blonde haar achter me aan liet stromen, de scherpe zilte geur van de witte wolken en de plotselinge nattigheid van de regenwolken. De automatische regenjas die geïnstalleerd was in de bezem hield me droog. Ik klom steeds verder de lucht in, brak door het wolkendek en keerde mijn gezicht naar de zon. De warmte was heerlijk na de kou onder de wolken. Ik voelde de vitamine D door mijn lijf stromen en mijn energie steeds meer toenemen.
Ik had die zonkracht nodig om straks door de derde deur achter de derde deur te gaan. Ik bleef me richten op de zon, dat was wat het liedje aangaf:
Richt je naar de zon
De kracht die neemt je mee
Naar je diepste bron
Zijn hart vol zoete heimwee
Een vogeltje nam plaats op de voorkant van de bezem. Met zijn zwarte kraaloogjes keek het me aan. “Volg mij,” tjilpte het vogeltje, “ik weet de weg.” Ik deed wat het vogeltje zei. Het was mijn gids naar de eerste deur. Na een uurtje stug doorvliegen, kwamen we bij de eerste deur.
De eerste deur was makkelijk. Het liedje vertelde mij dat ik moest kiezen voor de oranje deur. En dat deed ik. De gele deur lokte mij wel, fluisterde zoete woordjes naar me: “Hier vind je je hart, hier moet je zijn voor de hartenscheur, open mij!” Maar ik liet me niet afleiden en vloog door de oranje deur. Het vogeltje vloog met mij mee. Ik checkte of het hart nog klopte in de plastic tas. Het ritme was sterk maar onregelmatig. Ik moest dus opschieten.
Ook de tweede en de derde deur kon ik makkelijk openen. Het liedje hielp me ook daar goed en het vogeltje tikte met zijn snaveltje tegen de juiste deur. Maar toen kwam ik bij de drie deuren achter de derde deur. En hier moest ik een keuze maken. Het oude kinderliedje hielp me hier niet en ook het vogeltje was verdwenen. Dit moest ik doen op mijn eigen kennis.
Ik zag drie verschillende deuren in drie verschillende kleuren
De eerste deur was hemelsblauw, de tweede was bloedrood en de derde had een zachte parelwitte glans. Ik had maar een kans. Ik moest de juiste deur openen. Elke andere deur die ik zou openen, zou niet alleen mijn dood betekenen, maar ook de dood van de eigenaar van het hart.
Ik legde de vingertoppen van mijn rechterhand op de hemelsblauwe deur en met mijn linkerhand hield ik het hart ertegenaan. Ondertussen probeerde ik mijn balans te houden op de bezem door die tussen mijn benen te klemmen. De deur zoemde en ik voelde een soort schok door mijn vingertoppen gaan. Zo’n soort schok die je krijgt als je statische elektriciteit hebt. Snel trok ik mijn hand weg, dat deed best een beetje zeer. Het hart klopte nog onregelmatiger dan het al deed. Deze was het niet.
Ik vloog naar de meest linker deur, de derde deur die een zachte parelwitte glans had. Ik herhaalde het ritueel van de hand- en hartoplegging. Deze deur trilde onder mijn aanraking. Ik wilde niet weer een schok krijgen, dus ik haalde snel mijn hand weg. Net op tijd! De deur maakte een brullend geluid en veranderde in een paar parelwitte tanden, de tanden van een tijger. De deurtijger maakte een happend geluid naar mijn hand. Met een harde klap knalde de tanden op elkaar en de tijgertanden veranderden terug in een deur met een parelwitte, zachte glans, alsof er niets aan de hand was.
Geschrokken hield ik mijn twee harten vast, de ene in mijn linkerhand en de andere in mijn borst. Deze deur kon het niet zijn. Dat was onmogelijk. Alleen de bloedrode deur was nog over. Ik vloog naar de middelste deur. Natuurlijk was het altijd de laatste die ik koos. Ik had expres niet de tweede deur gekozen omdat ik dacht dat het de derde deur was, maar ik had het verkeerd. Het was echt de derde deur achter de de derde deur. De derde deur die ìk zou kiezen. Op naar de bloedrode deur en de eigenaar van het steeds zwakker kloppende hart in mijn linkerhand.
Ik herhaalde het ritueel nog eens. De vingertoppen van mijn rechterhand voelden nu een warmte uit de deur komen. En nog iets anders. Iets wat pulseerde, een soort energie die leek op het krachtveld waar het liedje over sprak. Ik legde het hart tegen de deur. Het hart klopte even wat sneller en vervolgens zakte het weer terug in het steeds zwakker wordende onregelmatige ritme. Ik moest opschieten nu. Een seconde twijfelde ik, maar dat was slechts één seconde.
Ik opende de deur. De deur naar het hart
Naar de eigenaar van het hart. Tenminste, dat hoopte ik. Ik vloog door de deur, die zich direct achter mij sloot. Er was geen weg meer terug. De weg was afgesloten. “Ik kan niet meer terug,” ik zei het hardop tegen mezelf. Om even zoiets geruststellends als mijn eigen stem te horen. Ik was aangenaam verrast dat mijn stem niet trilde. De zon had me meer kracht en energie gegeven dan ik had verwacht.
Ik vloog door, over het krachtveld heen. Gek dat niemand eraan gedacht had dat je over het krachtveld heen kon gaan en er niet per se doorheen hoefde. Ik had te vroeg gejuicht. Achter mij hoorde ik een geluid: een gekrijs dat door merg en been ging. Ik keek achter mij en zag een groepje harpijen met het gezicht van een oude vrouw, adelaarsvleugels en scherpe klauwen. “Kom op bezem, vliegen!”
De eerste harpij had mij bijna bereikt, de klauwen konden nog net niet mijn staart vastpakken, maar dat zou niet lang meer duren! Ik gaf mijn bezem nog een extra zetje. “Kom op! Go go go!” Ik voelde de bezem onder mij trillen. Hij zat al op zijn maximum snelheid. Ik greep met mijn rechterhand de bezemsteel extra hard vast, gaf er wat energie aan en de bezem gaf nog een extra spurt.
In de verte zag ik een kasteel in de vorm van een gescheurd hart. “Hartenscheur!” riep ik. Ik was blij dat ik het herkende, dat ik de goede deur had gekozen. De harpijen zaten nog steeds vlak achter mij. Ik vloog direct naar de hoogste toren, omdat daar altijd het einde van een zoektocht was. Zo sloeg ik een hoop ellende over. Dacht ik.
Aangekomen op de top van de hoogste toren, zag ik dat de eigenaar van het hart daar niet lag. Ik stapte van mijn bezem en keek snel om mij heen. In de verre hoek (natuurlijk) zat een luik waarmee ik de toren in kon. Ik rende naar het luik en trok aan de ring om het te openen. Ik sprong er doorheen en landde pijnlijk op mijn knie (“auw!”). Ik trok het luik dicht en hoorde een harde bonk. De eerste harpij klapte hard op het luik. Daarna hoorde ik harde tikken en gekras van de andere harpijen die met hun poten en klauwen het luik probeerden te openen. Ik moest snel zijn.
Ik klom moeizaam op mijn bezem, mijn slechte knie trilde onder mijn lichaam en vloog de trap af. Als hij niet in de torenkamer was, dan moest hij wel in de kelder zijn. De wenteltrap leek voor eeuwig door te gaan. Duizend treden, schatte ik. En ik was blij dat ik het niet hoefde te lopen.
Een kwartier later was ik duizelig. Het steeds maar rondvliegen, de wenteltrap af, maakte me gedesoriënteerd en misselijk. “Wanneer stopt die trap?” Ik had niet in de gaten dat ik hardop gesproken had. “Nu,” zei een bekende stem. Ik vloog door de laatste bocht en kwam onderaan de trap terecht. Voor mij stond een man met een gapend gat in zijn borst. Een man die ik goed kende. En haatte. En beminde. “Julian!”
Opnieuw steeg de gal naar mijn mond. Had ik voor deze man, voor deze idioot, mijn leven geriskeerd? Het hart in mijn linkerhand maakte een klein sprongetje. Het herkende het lijf en wilde graag terug naar zijn plekje in de borstkas. Met moeite hield ik het tegen. “Waarom zou ik jou helpen?” sneerde ik. “Waarom zou ik jou je hart teruggeven? Je bent net zo erg met als zonder hart. Zo hard heb je het niet nodig.” Ik wist dat ik sneerde, maar aan zijn glimlach te zien, had hij de woordspeling opgemerkt.
“En toch kwam je het me brengen,” zei Julian.
“Ik kon niet anders, het idee dat er iemand zonder hart rondliep, vond ik verschrikkelijk. Maar nu ik weet dat jij het bent, kan ik je hart net zo goed verbranden.” Ik klemde mijn bezem tussen mijn benen, haalde voorzichtig mijn rechterhand van de steel en hief hem boven mijn linkerhand. Ik had alle intentie om Julians hart in vuur en vlam te zetten. Letterlijk. Maar zodra ik mijn hand opende, sprong het hart uit mijn hand en vloog naar de holte in de borstkas. Daar nestelde het zich tussen de spieren, repareerde de aanhechtingen en de aderen en vervolgens sloot de ribbenkast zich en de huid herstelde zich over de ribben. Het gebeurde zo snel, dat je het had gemist als je met je ogen zou knipperen of als je geen zonnemagie had.
Op slag veranderde Julian in de man die ik kende – de man die ik haatte en liefhad. “Waarom heb je dit gedaan, Julian? Wat bezielde je? Wat als ik niet op tijd was geweest of de verkeerde deur had gekozen?”
“Ik vertrouwde op je goede hart,” zei Julian simpelweg, “Het is Valentijnsdag, we gaan een hapje eten.”
Ik zuchtte diep. Waarom trof ik toch altijd dit soort figuren?
Meer weten of vragen?
Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!
Geweldig
Dank je wel Juliette
geboeid van begin tot einde. Zeer onder de indruk van het rijke gebruik van elementen uit de fantasy zonder te vervallen in de standaard
Dank je wel Cindy 🙂