Grammatica: onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Vorige week besprak ik het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde. Deze twee vormen van het gezegde zeggen iets over het onderwerp van de zin. Ik stelde ook dat het benoemen van een naamwoordelijk gezegde consequenties heeft voor het benoemen van de rest van de zin. Dat zal ik vandaag verder uitleggen. Ik begin in ieder geval met het bespreken van het onderwerp. Daarna zal ik verder ingaan op lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
Het onderwerp van de zin is degene die iets doet
Het onderwerp kan één iemand zijn, maar ook meerdere mensen, dieren, dingen of planten. Ik neem als voorbeeld een op dit moment zeer actuele zin:
Duitsland overwint Brazilië met 7-1 op het WK voetbal van 2014.
Als we willen ontdekken wat het onderwerp (o) is, dan zullen we eerst de persoonsvorm en het gezegde moeten vinden. In dit geval ga ik de stapjes weer na van het vinden van de persoonsvorm. Ik maak een ja/nee-vraag van de zin: Overwint Duitsland Brazilië met 7-1 op het WK voetbal van 2014? De persoonsvorm komt nu vooraan de zin te staan. Het is dus overwint. Dit is ook het enige werkwoord in de zin en daarmee het werkwoordelijk gezegde, omdat het werkwoord niet tot de negen koppelwerkwoorden behoort die ik besprak bij het naamwoordelijk gezegde.
Als ik nu het onderwerp wil vinden, dan stel ik de vraag: Wie/wat + gezegde? De vraag wordt dus: Wie overwint? Het antwoord daarop is Duitsland. Duitsland is dus het onderwerp van deze zin.
We gaan verder met het lijdend voorwerp
Je zult zien dat de ontleding zich opbouwt en dat je dus echt deze volgorde moet aanhouden om de zinsdelen op correcte wijze te benoemen. Het lijdend voorwerp (lv) is een mens, dier, ding of plant dat de handeling van het werkwoord en het onderwerp ondergaat. Met behulp van bovenstaande voorbeeldzin gaan we op zoek naar het lijdend voorwerp. In dit geval was het echt een lijdend voorwerp: het eindsignaal kwam veel te laat voor het lijdend voorwerp van deze zin. Om het lijdend voorwerp te vinden vragen we: wie/wat + gezegde + onderwerp?Dus: Wie overwint Duitsland? Het antwoord is hier: Brazilië. Dit is dus het lijdend voorwerp. Letterlijk, maar ook in de zin.
We hebben nu dus de volgende zaken benoemd in deze zin:
- persoonsvorm (pv) = overwint
- werkwoordelijk gezegde (wg) = overwint
- onderwerp (o) = Duitsland
- lijdend voorwerp (lv) = Brazilië
In deze zin, kan ik alvast verklappen zit geen meewerkend voorwerp. Duitsland heeft het alleen gedaan, er is niemand die Duitsland heeft geholpen met de overwinning. Daarom zal ik een nieuwe zin gebruiken om het meewerkend voorwerp uit te leggen.
Het meewerkend voorwerp helpt mee
Het meewerkend voorwerp (mv) is een onderdeel van de zin dat meewerkt met het onderwerp, het ondergaat de handeling niet, maar helpt mee de handeling uit te voeren. Om toch een beetje actueel te blijven, de volgende voorbeeldzin:
Duitsland geeft Brazilië in de laatste minuten van de wedstrijd een doelpunt.
Lief hè van Duitsland. Ik hoop dat ze Nederland ook een doelpuntje geven, maar dan wel eentje meer dan dat wij aan hun geven.
Goed, het meewerkend voorwerp. Om dit zinsdeel te vinden, zullen we opnieuw moeten beginnen, maar ik verkort het traject:
- pv = geeft
- wg = geeft
- o = wie/wat geeft? = Duitsland
- lv = wie/wat geeft Duitsland? = een doelpunt
Voor het meewerkend voorwerp gaan we op zoek naar het antwoord op de volgende vraag: Aan/Voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? De vraag wordt hier: Aan wie geeft Duitsland een doelpunt? Antwoord: Brazilië. Natuurlijk werkt Brazilië hier maar wat graag aan mee. We hebben nu het meewerkend voorwerp gevonden:
- mv = Brazilie
Ik zei dat het benoemen van een naamwoordelijk gezegde consequenties heeft voor de rest van de benoeming van de zin. Dat ga ik nu uitleggen. Ik neem daarvoor het volgende voorbeeld:
Nederland is de winnaar van het WK voetbal 2014
Nee, ik kan niet in de toekomst kijken en ja, dit is absoluut wishful thinking, maar dit willen we toch allemaal? Goed terug naar de benoeming. Weer even kort door de bocht:
- pv = is
- wg = is
- o = Nederland
- lv = de winnaar van het WK voetbal 2014
Dit lijkt niet anders, maar toch is het drat wel. Als we naar het gezegde kijken, dan zien we dat daar één van de negen werkwoorden staat die aangeven dat we te maken hebben met een naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel. Het naamwoordelijk deel van het gezegde is hier: de winnaar van het WK voetbal 2014. Je ziet dat dit gelijk is aan het lijdend voorwerp. Zo kun je dus gemakkelijk het naamwoordelijk gezegde vinden: door op zoek te gaan naar het lijdend voorwerp en in de gaten houden of je te maken hebt met één van die negen werkwoorden. De benoeming moet wel even opnieuw:
- pv = is
- ng = is de winnaar van het WK voetbal 2014
- o = Nederland
Nu hebben we alles benoemd en zijn we weer wat wijzer over de grammatica. Volgende week bespreek ik allerlei bepalingen zoals de bijwoordelijke, bijvoeglijke en de bepaling van gesteldheid.
Meer weten of vragen?
Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!
0 reacties
Trackbacks/Pingbacks