Logo_InternetbureauDrsPee
WhatsApp
Telefoon

Grammatica: voorzetsels, voegwoorden, telwoorden en tussenwerpsels

door | 19 augustus 2014 | Boeken, Overige | 1 reactie

tafel

Wat allitereert dat leuk hè: voorzetsels en voegwoorden en telwoorden en tussenwerpsels. Dit zijn de laatste stuiptrekkingen van de grammatica op mijn blog, meer bepaald de taalkundige ontleding. Ik zal eerst de voorzetsels bespreken, vervolgens de voegwoorden, de telwoorden en de tussenwerpsels.

Voorzetsels hebben te maken met tafels, kasten en andere meubelstukken

Dat heeft te maken met het herkennen van voorzetsels. Een voorzetsel kun je namelijk voor “de tafel” zetten. Alles wat nog klinkt als logisch nadat je er “de tafel” achter hebt gezet, is een voorzetsel. Ik snap dat dit wat lastig geformuleerd is. Daarom zal ik het met een plaatje proberen duidelijk te maken:
tafel, voorzetsels
Naast voorzetsels zijn er ook achterzetsels en rondomzetsels. Achterzetsels zijn voorzetsels die achter “de tafel” komen te staan. Rondomzetsels (mijn eigen uitvinding) zijn voorzetsels die je kunt opsplitsen en rondom “de tafel” kunt zetten. Bijvoorbeeld: De serveerster liep tussen de tafels door. Tussen door is hier het rondomzetsel.

Voegwoorden metselen zinnen aan elkaar

Bij het redekundig ontleden van samengestelde zinnen (een paar weken geleden al weer) schreef ik dat voegwoorden niet benoemd worden. Dat geldt alleen voor het redekundig ontleden. Bij taalkundig ontleden worden ze wel benoemd: het gaat namelijk maar om één woord bij taalkundig ontleden. Het kunnnen nooit meer woorden zijn in deze vorm van ontleden. Daarom kunnen we het voegwoord nu wel benoemen.
Zoals gezegd, een voegwoord smeedt twee zinnen samen. Het geeft verband aan de zinnen. Dat kan redegevend zijn of oorzaak en gevolg (want, omdat, doordat, vanwege). Andere voegwoorden zijn voegwoorden van tijd (nadat, voordat, onlangs, toen), tegenstelling (maar, echter) of voorwaarde (mits, tenzij). Een moeilijke versie van voegwoorden – weinig mensen leren deze pas gebruiken rond hun 21e, anderen nooit – zijn de toegevende voegwoorden hoewel en ofschoon. Ofschoon kennen we natuurlijk uit het versje Jantje zag eens pruimen hangen, O als eieren zo groot, Scheen dat Jantje wilde plukken ‘Schoon zijn vader het hem verbood.
We kennen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden. De nevenschikkende voegwoorden leggen een verband tussen twee hoofdzinnen. Dit zijn de voegwoorden: en, maar, of, dan, dus en want. Onderschikkende voegwoorden zijn het cement tussen een hoofdzin en een bijzin. Dit zijn eigenlijk bijna alle andere voegwoorden die ik niet noemde bij de nevenschikkende voegwoorden. Het is handig om te weten bij het schrijven van zinnen of je te maken hebt met een nevenschikkend of een onderschikkend voegwoord: dat heeft te maken met de volgorde waarin zinnen staan.
Nevenschikkend: (1) Ik neem mijn paraplu mee want (2) het regent buiten.
Onderschikkend: (1) Ik neem mijn paraplu mee, omdat (2) het buiten regent.
Het gaat om de plaats van de persoonsvorm: in de nevenschikkende zin staat de persoonsvorm in beide zinnetjes op de tweede plek in de zin. In de onderschikkende zin staat de persoonsvorm op de tweede plek in het eerste zinnetje en op de laatste plek in het tweede zinnetje.

Telwoorden zijn getallen

Ook hier is een onderverdeling te maken: hoofdtelwoorden en rangtelwoorden. Een hoofdtelwoord geeft een aantal aan: één, twee, drie. Dit zijn bepaalde hoofdtelwoorden. Er zijn ook onbepaalde hoofdtelwoorden: sommige, enkele, alle, geen, veel, weinig, meest, tig.
Rangtelwoorden zijn telwoorden die een gradatie aangeven: eerste, tweede, honderdste. Deze zijn weer bepaald. De onbepaalde rangtelwoorden zijn woorden als middelste, laatste, hoeveelste, laatste, tigste.

Fijn hè, tussenwerpsels

Tussenwerpsels. Het zijn de kleine woordjes die in de spreektaal vaak in zinnen worden gestopt. Woordjes als , tss, toe maar, euh en hallo. Er zijn klanknabootsende tussenwerpsels zoals de geluiden van dieren (kukeleku), maar ook betekenisvolle tussenwerpsels zoals vloeken (potverdriedubbeltjes) en krachttermen en uitroepen van pijn (au) of vreugde (joepie).
Dit zijn de laatste woordsoorten van de taalkundige ontleding. Daarmee sluit ik de grammatica af.
Volgende week zal er een nieuw onderwerp over taal aangesneden worden. Ik ga nog bedenken welk onderwerp. Ik neig naar de verschillende stromingen in de literatuur en hun kenmerken. Een pittig onderwerp. Mocht je zelf nog iets behandeld willen zien, dan hoor ik dat natuurlijk graag. Laat je reactie hieronder achter of roep iets tegen me op Twitter. Je bent van harte welkom.

Meer weten of vragen?

Ben je geïnteresseerd geraakt door dit blog? Stuur me een berichtje en help je verder!

1 Reactie

  1. Anna

    Héhé een hele opfrissing van wat ik vroeger op school leerde, ook met de tafel 🙂 fijne herinnering 🙂

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Pin It on Pinterest