‘Mevrouw? Hallo, mevrouw? Bent u in orde?’ Bij het tijdschriftenrek van de Albert Heijn XL in Zoetermeer zit een mevrouw in een rolstoel met haar ogen dicht. Ze vult de hele rolstoel op, haar voeten zijn omzwachteld met wat eens wit verband moet zijn geweest en op haar lippen zitten bloedkorsten. Verder ligt er geld op het tafelblad voor haar omvangrijke buik en daarop staan zes halve liters van het goedkoopste bier.
Ik schud een beetje aan haar arm. De vrouw reageert niet. Bij iedere uitademing briest ze als een paard. Haar lippen spannen, trillen en ontspannen. Kun je dat een reactie noemen?
Een andere mevrouw blijft ook staan en spreekt me aan.
‘Is dit je moeder?’
Ik antwoord dat ik de dame niet ken, maar als zij even wil opletten, kan ik iemand van de Albert Heijn erbij gaan halen. De mevrouw knikt. Ik loop naar de dichtstbijzijnde vakkenvuller, leg de situatie snel uit en zij loopt met me mee. Ze kijkt even naar de dame, spreekt haar aan en zegt dan: ‘Ik ga mijn teamleider erbij halen.’
Daarna gaat het snel. De teamleider roept iemand van de hoofdleiding erbij. Terwijl wij daarop wachten, wordt de rolstoeldame wakker. De ogen gaan open en de mevrouw kijkt een beetje suffig voor zich uit.
‘Dag mevrouw,’ zeg ik, ‘bent u in orde?’ Ze kijkt me aan. Haar spraak is langzaam en de woorden zijn uitgerekt: ‘Ja hoor.’ Ik besluit dat even te testen:
‘Weet u welke dag het is?’
‘Ja, ergens in januari.’
‘Dat klopt, weet u ook welke dag?’ Dat wist ze niet.
‘Hoe heet u mevrouw?’ Ze kijkt me aan, denkt na en zegt dan: ‘Yvonne, maar ik ga gewoon even afrekenen hoor en dan ga ik weg.’
De hoofdleiding is erbij gekomen en zij heeft nog twee wat grotere jongemannen meegenomen. We staan inmiddels met vijf personen om de rolstoel heen.
‘Nou, u komt een beetje suffig op mij over, dus misschien is dat niet zo slim. Misschien moet iemand u even nakijken? Of misschien kunnen we familie bellen?’
Yvonne kijkt me aan en mompelt een beetje en zegt dan: ‘Nee, liever niet, want dan krijg ik weer problemen met de politie en dat wil ik niet.’
Ondertussen kijk ik naar de teamleider: ‘Misschien moet je een ambulance bellen, ik denk niet dat je haar kunt laten gaan. Ze is aanspreekbaar, maar zeer suf.’
Ook de hoofdleiding wil haar niet laten gaan: ‘Mevrouw, we mogen u niet zo weer op pad sturen.’
Ik weet dat als er iets gebeurt met die mevrouw, dat de winkel aansprakelijk gehouden kan worden.
Ook de hoofdleiding besluit even een testje uit te voeren:
‘Wat heeft u gedaan vandaag, mevrouw?’ Yvonne weet het niet. ‘Heeft u vandaag al wat gedronken?’
‘Ja, maar ik ga nu afrekenen, want ik wil niet… politie… problemen…’ Yvonnes woorden komen steeds onduidelijker uit haar mond. ‘En we mogen u ook het bier niet laten meenemen.’
Yvonne vliegt op: ‘Dat is niet eerlijk, ik betaal toch gewoon!’
‘Dat mag niet van de wet,’ zegt de teamleider ad rem.
Hoewel ik echt wel wil weten hoe het afloopt, vraag ik de dame van de hoofdleiding of ik nog nodig ben. ‘Nee hoor,’ zegt ze, ‘dank u wel.’ Ik loop naar de kassa om mijn koffie met vanillesmaak af te rekenen. Ik ben benieuwd of de dame is meegenomen door de ambulance of door de politie. Eén ding weet ik zeker: ze hebben haar niet zomaar laten gaan, dat mag namelijk niet.
Plaatje: Pixabay
Tja, wat kun je doen in zo’n geval. Roes uitslapen in politiecel is een goede optie wellicht. Dan kijkt er ook altijd een politiearts naar .
Nou beschreven, soort Kronkel.
Wow, je vergelijkt me met Carmiggelt. Wat een mooi compliment, dank je wel!